Plotseling reed er een verhuiswagen de straat tegenover
mijn huis in. Het hele pand aan de andere kant van het water werd leeggehaald.
Er zat een thuiszorgorganisatie in. Ze zullen wel moeten bezuinigen en daarom
zijn weggegaan. Ik vind het jammer. Want het gaf de hele dag aanloop en dat was
een mooie afleiding als ik aan het werk was in mijn werkkamer.
Nu staat het pand te huur. Ik keek door de
ramen. Wat is zo’n gebouw lelijk als er niet meer in gewerkt of geleefd wordt.
Er liggen wat draden op de vloer. In de hoeken hoopt het stof zich op. Een leeg
pand is zinloos. Ik hoop dat het snel weer verhuurd is. Maar aan wie zou het
verhuurd worden? Wie wordt er binnengelaten? Wie tekent het huurcontract?
Mijn leven is een huis. Wie mag er bij mij
wonen? Als het leeg blijft, dan is mijn leven zinloos. Dan leidt mijn leven
nergens toe. Dan hoopt het stof zich op, dan wordt mijn leven saai. Ik wil het
graag verhuren, maar wie is de beste huurder?
De Geest van God wil graag mijn huis huren.
Hij woont graag bij mij. Het stof wordt opgeruimd. Er ligt geen rommel meer. Hij
zorgt goed voor mijn huisje. Het leven krijgt zin. Ik leef van hoop. Ja, hij is
de beste huurder. Vanaf Pinksteren laat ik de Geest van God het huurcontract
tekenen.
Handelingen 2:1-13